Over Paul Biegel

‘De leukste vader van Nederland’ – Joke Linders in gesprek met de dochter van Paul Biegel

Als ik de zonnige woonkamer van Leonie Biegel betreed, begint ze enthousiast over de musical De kleine kapitein van theater- en productiegroep Van Engelenburcht in Haarlem. ‘Ontzettend mooi, goed en ontroerend. Bij de première gisteren heb ik mijn vader wel erg gemist. Wat zou hij daar van genoten hebben. Ik hoorde zijn schallende lach door de zaal gaan. Hij moet geweten hebben dat er aan werd gewerkt, maar toen ik het ontdekte was hij al te ziek om er nog over te communiceren. Laura, onze dochter, was net naar school. En op een ouderavond raakte ik in gesprek met de moeder van een klasgenootje, een theaterproducent die aan een musical van De kleine kapitein werkte. Bizar toch! Ze wist natuurlijk niet dat ik de dochter van Biegel was. Uiteraard ben ik me er toen mee gaan bemoeien: contracten afsluiten, afspraken maken en het script lezen. Daar was ik meteen enthousiast over. Het zat goed in elkaar. Ton Sijtsma is dicht bij het verhaal gebleven en bij de tekst en regisseur Bruun Kuijt heeft er zijn eigen, originele stempel op weten te drukken. Een geweldige regie! Ook de decors en kostuums zijn heel mooi.’

Sinds het overlijden van haar vader beheert Leonie het werk van haar vader en alles wat daar mee samenhangt. ‘Een enorme klus. Ik kom uit de televisiewereld en weet niets van boeken. Daar vertelde mijn vader ook nooit over. Hij sprak niet of nauwelijks over zijn schrijverschap. Af en toe kwam hij met een nieuw boek aanzetten en dan zei hij: hier voor jou, je hoeft het niet te lezen hoor. Als je tijd hebt.. Maar hoe beheer je zo’n enorm oeuvre? Eerst heb ik maar eens een kast gekocht waar alles in paste. Een indrukwekkende hoeveelheid. Veel van die titels zijn nog altijd te verkrijgen. Dat moet je uitgeverij Holland nageven dat ze daar goed voor hebben gezorgd. Al mag een uitgever tegenwoordig wel wat zakelijker en actiever zijn. Ruurt van Ulzen was misschien wel de grootste fan van mijn vader maar een goede uitgever moet meer doen dan bewonderen. Die moet voortdurend actief zijn, zoeken naar nieuwe productievormen, verspreidingsmogelijkheden, naamsbekendheid. En nu mijn vader daar niet meer zelf voor kan zorgen met lezingen en schoolbezoeken, moeten we andere vormen bedenken. En dan helpt zo’n musical, als hij goed is, natuurlijk enorm. Er werden in de pauze van de voorstelling enorme stapels boeken verkocht.’

Ik krijg een heerlijke kop koffie en als ze me de trommel met koekjes voorhoudt, blijken de kinderen van elke koek al een hapje gegeten te hebben. ‘Ha ha ha, wat een grap. Vreselijk. Ha ha ha. Net muizenhapjes. Kijk daar zou mijn vader meteen een verhaal in gezien hebben. Voor Arthur en mij was het de gewoonste zaak van de wereld dat onze vader schreef. Ik dacht dat alle vaders dat deden. Hij zat altijd te schrijven, met een kroontjespen die hij in de inktpot duwde. Ik hoor nog het geluid van zijn krassende pen over papier. Tot aan het eind is hij met een kroontjespen blijven schrijven.Vaak las hij ons ’s avonds in bed voor uit zijn eigen manuscripten. Ik denk dat ik De kleine kapitein voor het eerst gehoord heb toen ik een jaar of zes was.’

Ze had de leukste vader van Nederland, zei Leonie bij de uitvaart van haar vader. En dat is drie maanden na zijn dood nog altijd waar. ‘Hij was veel thuis. En in de tijd dat hij bij Ploegsma werkte, bracht hij ons op weg naar de uitgeverij altijd naar school. Ook na school was hij vaak met ons in de weer. Hij las veel voor: Annie Schmidt maar ook Jan Terlouw en Pinkeltje en Jaap ter Haar. Heus niet alleen zijn eigen boeken. Al heeft hij ons een behoorlijke portie van zijn verbeelding en ideeën meegegeven. Hij kon geweldige verhalen verzinnen. Dan moesten Arthur en ik alletwee een woord bedenken: deurknop en kurk bij voorbeeld en daar maakte hij ter plekke een verhaal van dat vijf of zes avonden duurde. Soms probeerde hij zo’n verhaal ook op te schrijven maar volgens hem werd het dan nooit zo goed als wanneer hij het vertelde. Slechts een van die verzinsels, over een theepot en een walnoot, kwam in Het Olifantenfeest terecht. ‘De malle dromentheepot’ meen ik. Mijn vader was goed in het creëren van een sprookjesachtige, vrolijke kindersfeer. Liedjes zingen aan de piano en liever verstoppertje spelen en scrabbelen met vieze woorden dan de krant met al dat treurige nieuws. Hij wist een speciale sfeer in huis op te wekken. Als we uit school kwamen, kwam hij altijd even gedag zeggen, kopje thee met ons drinken. Vaak ook zat hij in zijn leunstoel bij de open haard naar mooie muziek te luisteren. En in de keuken rook het altijd lekker, want hij kon goed koken. Een soort idylle was het waarin de boze buitenwereld niet binnen kon dringen. Ik heb hem geloof ik nooit over politiek horen praten, of over woningbouwverenigingen of vakbonden. In die zin waren we slecht voorbereid op de harde maatschappij. Maar discipline vond hij belangrijk én dat we de ruisende wind in de dennenbomen hoorden. Door zijn stimulerende persoonlijkheid wilde je graag bij hem zijn. Zoals een goede vriend schreef: als hij er was, ging je rechtop zitten en dan werd je helemaal verwachtingsvol omdat er leuke en grappige dingen gezegd gingen worden. Mijn vader was een heel zelfstandig mens die alles zelf wilde doen, ook in huis: kasten timmeren, muren verven etc. Een mens diende verantwoordelijkheid te dragen voor zijn eigen leven, vond hij altijd en dat ging zo ver dat ons huis van draadjes en spelden aan elkaar hing. Douche gordijnen werden opgehangen met paperclips. Als je een lamp wilde aandoen, moest je aan een zelfgemaakt touw trekken waar een walnoot aan vastzat voor de grip. Een omgekeerde bloempot of een rieten hoed diende als lampenkap en de keukenkastjes werden bijeen gehouden met touw. De poes moest via een lege wijnkist door haar luikje… Hij had een groot verantwoordelijkheidsgevoel. Hij wilde nooit geld lenen en heeft nooit gebukt hoeven gaan onder salarisstroken. Hij wilde zijn eigen baas zijn. Wij moesten naar de Montessorischool om op eigen benen te leren staan. Omdat mijn moeder drie dagen in de week werkte en mijn vader redelijk veel thuis was, hadden zij de taken al vroeg verdeeld. We waren niet rijk – eten weggooien mocht niet – maar het liep wel, vooral toen er in de jaren zeventig regelmatig prijzen waren en zijn werk ook in het buitenland gewild bleek. Maar nogmaals, behalve zo’n prijsreiking was ik me als kind niet speciaal bewust van het bijzondere van mijn vader. Hij schreef. Daar verdiende hij zijn geld mee. Van de uitreiking van de Staatsprijs (1973)herinner ik me vooral de krijsende vogels die de spreker overstemde en de viezige planten die overal langs en doorheen slingerden. En van de uitreiking van de Gouden Griffel voor De Kleine Kapitein herinner ik me vooral dat ze die voor Jan Terlouw en mijn vader per ongeluk verwisseld hadden. Om zulke dingen kon hij dan weer smakelijk lachen. Mijn vader relativeerde alles.’

‘Nee, er kwamen niet veel schrijvers bij ons over de vloer. Alleen met Carl Hollander was hij goed bevriend. Die kwam regelmatig langs en wij gingen ook wel eens bij hem op het atelier kijken naar de tekeningen die hij had gemaakt. Maar allemaal even terloops. En Jaap ter Haar natuurlijk. Die kwam ook wel eens bij ons eten. Later is hij intensief opgetrokken met Nannie Kuiper maar verder relativeerde hij het werkzame deel van zijn leven zoveel mogelijk. Zijn vrienden konden net zo goed psycholoog zijn of beeldhouwer of musicus. Graag zelfs. Of die behoefte aan het creëren van een sprookjeswereld ergens vandaan komt? Nou ja, hij heeft natuurlijk geen makkelijke jeugd gehad. Hij was de jongste van een groot gezin en toen hij 15 was, brak de oorlog uit. En terwijl zijn broers allemaal stoere dingen deden in het verzet, zat hij thuis met zijn moeder en een vader die een beroerte had gehad en alleen nog stilletjes in zijn stoel kon zitten. Die algehele beklemming van soldaten op straat, de angst voor wat er allemaal zou kunnen gebeuren, de eeuwige honger, de onzekerheid over de toekomst, de wel aanwezige maar toch ontbrekende vader… dat heeft hem zeker geen veilig gevoel gegeven. Eerder omgekeerd. Voor zijn kinderen heeft hij dat bewust willen omdraaien. Voor ons creëerde hij zijn eigen veilige sprookjeswereld. Hij wilde genieten van het leven. Daarom kwam het ook zo hard aan toen Arthur zo ongelukkig werd dat hij niet meer kon leven. Echt heel tragisch, voor ons allemaal. We waren altijd zo vrolijk en veilig geweest met elkaar, zelfs toen onze ouders besloten niet meer samen te leven. Dat klopte gewoon. Daar was niets onveiligs aan. Mijn vader was scherp en wijs. Hij had een groot psychologisch inzicht en wist in een oogopslag: die is te vertrouwen, die niet. Hij had ook veel humor en was ontstellend goed in grapjes maken. Voor mij is hij altijd even lief geweest: belangstellend, meelevend, stimulerend. We zijn heel wat keren samen naar het concertgebouw geweest of op vakantie naar Schotland en Engeland. Hij was wars van dikdoenerij. Aan opscheppers had hij een broertje dood. Toen ze in een nieuwbouwwijk een straat naar hem wilden vernoemen, zei hij ‘doe mij maar een steeg hoor.’ De Paul Biegelsteeg. Die zelfspot, dat relativerende. Mensen die zichzelf niet zo serieus nemen, dat zijn toch de leukste en aardigste!’

‘Hij vond zichzelf niet belangrijk en roddelde nooit over anderen. Hij was opvallend discreet en vond ook dat anderen niets over hem hoefden te weten. Dat strikte belemmerde hem overigens niet om van het leven te genieten, integendeel. Hij was een enorme levensgenieter, liet zich het eten en drinken goed smaken en genoot van muziek. Zijn opvattingen over goed en kwaad, recht en onrecht, vrijheid en gebondenheid kon hij kwijt in zijn boeken zonder moraliserend te zijn. Dat is ook genieten. Over zulke dingen spraken we verder eigenlijk niet. Dat bewaarde hij voor zijn boeken. Onze gesprekken gingen over gewone dingen als de loodgieter of een zak sinasappelen. Hij wilde het gezellig houden. En hoewel hij eigenlijk al te oud en te ziek was toen hij grootvader werd, heeft hij toch geweldig van David en Laura genoten. En zij van hun grootvader.’