Over Max Velthuijs

Den Haag 22 mei 1923 – 25 januari 2005, 2005

Op 25 januari jl. overleed Max Velthuijs op 81-jarige leeftijd in zijn woonplaats Den Haag. Joke Linders, die in 2003 zijn leven en werk in kaart bracht in Ik bof dat ik een kikker ben, staat stil bij het heengaan van een groot, maar bescheiden kunstenaar.

Schilder, schrijver en tekenaar was hij. ‘Een schrijvenaar dus’, concludeerde een jongetje op een van de honderden signeersessies die Max Velthuijs in zijn leven heeft gehouden. Zijn naam zei kinderen en volwassenen niet zoveel, maar voor een (hand)tekening van de maker van Kikker stonden ze graag een tijdje in de rij.

Veel vroeger dan hij had gehoopt en verwacht, maar in de overtuiging dat het leven de moeite waard is, heeft Kikker zijn vrienden achter moeten laten. Drie maanden na zijn terugkeer uit Kaapstad waar Max Velthuijs op 3 september 2004 de Hans Christian Andersenprijs in ontvangst mocht nemen, bleek dat hij ernstig ziek was, longkanker. Een harde boodschap voor iemand die leefde vanuit de overtuiging dat hij heel oud zou worden, die genoot van het leven én nog vol plannen zat. Met zijn dertiende kikkerboek Kikker in de wind was hij een goed eind op streek. Na jaren van verdriet om het vertrek van zijn tweede vrouw begon hij net zijn spoor terug te vinden. Het leven of beter de dood besliste anders. De grote krachtige man die er altijd was – in Frankfurt, in Bologna, op de Uitmarkt in Amsterdam, op de Haagse boekenmarkt -, met zijn afzakkende schouders, vriendelijke ogen achter brillenglazen, brede konen, brede lachende mond, gymschoenen aan zijn grote voeten, schoudertas, sigaret in de mond, is niet meer.

Max was een gewone Haagse jongen met een buitengewone drang naar vrijheid, de jongste telg uit een gezin van vier waarvan beide ouders onderwijzer waren. Zijn hele leven woonde hij in Den Haag, met uitzondering van drie oorlogsjaren toen hij in Arnhem zat en aan de Middelbare School voor Beeldende Kunsten en Kunstnijverheid daar een opleiding volgde tot grafisch ontwerper. Hij leerde er zijn eerste vrouw kennen, werd vlak voor de bevrijding opgepakt, tewerkgesteld als spitter en wist met behulp van zijn vriendin alsnog te ontsnappen.

Terug in Den Haag werd hij politiek tekenaar bij Voorwaarts, het weekblad van de CPN (later bij het familieblad De Uilenspiegel), grafisch ontwerper voor bedrijven als KLM, Shell, PTT, Staatsmijnen en docent aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag. Via een buurman die bij uitgeverij Van Goor werkte, kreeg hij het verzoek nieuwe illustraties te maken bij een oud boek, Versjes die wij nooit vergeten (1962). Het boek werd een groot succes, ook omdat het een van de vijftig ‘Best Verzorgde Boeken’ van het jaar was. In 1964 volgden nieuwe prenten voor A is een aapje. Door deze uitgave kwam hij in contact met Nord-Süd Verlag, een Zwitserse uitgeverij die als een van de eerste uitgeverijen in Europa internationale coproducties organiseerde. Of Max illustraties wilde maken bij de tekst voor een prentenboek, Der Wolf und das Zicklein (1967)? Dat wilde hij wel.

Al gauw ontdekte hij dat er in zijn eigen hoofd veel leukere verhalen zaten: De jongen en de vis, De schilder en de vogel, Het goedige monster, meer en minder autobiografische verhalen over vrijheid, jezelf durven zijn en vriendschap. Dat Het goedige monster en de rovers, hem in 1977 een Gouden Penseel opleverde, overviel hem. Zoals alle andere prijzen daarna tot en met de Hans Christian Andersenprijs verwondering bij hem opriepen. Met dat soort dingen hield hij zich niet bezig.

Aanvankelijk verschenen die boeken alleen in het buitenland. In 1972 wist zijn vriend Peter Bakker ze in Nederland op de markt te krijgen, via de wetenschappelijke uitgeverij Junk die speciaal voor Max Velthuijs een prentenboekenfonds begon. Die erkenning was heel bijzonder voor iemand die zich alleen maar bezighield met het vinden van de juiste kleur, de mondlijn van Kikker, de compositie, helderheid en doorzichtigheid, een optimale penseelstreek, het mysterie van de horizon, woorden en beelden voor wat hem bezighield, verliefdheid, woede, angst, verdriet, eenzaamheid maar ook en vooral genieten, lachen, de schoonheid van het bestaan ervaren.

Hadden zijn eerste prentenboeken nog een vrij uitgesproken stijl van donkere, forse kleuren en stevige contouren, vanaf Klein-Mannetje heeft geen huis (1983) wordt zijn stijl lichter, subtieler, ingetogener. De vrijere lijnvoering gaat gepaard met grotere emotionele openheid. Zijn prenten ademen steeds meer rust en eenvoud uit. In het eerste boek over het kale kleine mannetje duikt een kikker op, in een rood wit gestreept broekje, een toevallige passant die Klein-Mannetje een lege jampot aanbeveelt als woning. Inhoudelijk is het precies wat Max in die periode bezighield, een plek zoeken waar hij gelukkig kan zijn. ‘Een veilig huis vormt de basis voor je bestaan, je geluk.’

In het daarop volgende Klein-Mannetje vindt het geluk (1985) en Klein-Mannetje helpt een vriend (1986) evolueert die kikker tot een figuur waarin Velthuijs al zijn gevoelens kwijt kon; angst, verdriet, twijfel, onzekerheid, verlangen. Hij wilde zijn nieuwe, veel jongere vrouw en hun zoon Viktor laten zien dat ze de toekomst met vertrouwen tegemoet konden zien. Hij mocht dan bijna zesenzestig zijn, er zat nog genoeg vitaliteit in hem. ‘Neem die passage waarin Kikker het wereldrecord hoogspringen probeert te verbeteren. Dat is én liefde én vriendschap én trouw én verbondenheid én vrijheid.’

Omdat er intussen behoorlijk veel moeilijkheden waren met Nord-Süd Verlag vraagt Max of zijn vriend Klaus Flugge van Andersen Press belangstelling heeft voor Kikker is verliefd (1989). En zo wordt Max lid van de grote Andersen-familie waar Steadman en David McKee al eerder onderdak hadden gevonden.

In Nederland worden zijn kikkerboeken op de markt gezet door uitgeverij Leopold. Zo’n 750.000 boeken van zijn hand zijn er intussen verspreid over Nederlandse huiskamers, crèches, peuterspeelzalen, scholen en bibliotheken. En nog veel meer in de vijfendertig andere landen waar zijn werk sindsdien verschijnt.

Het heeft Max Velthuijs altijd verbaasd dat zoveel mensen over de hele wereld van Kikker gingen houden. Hij dacht een typisch Hollands beestje gemaakt te hebben, maar de even vriendelijke als naïeve optimist bleek universele aantrekkingskracht te hebben. Er volgden elf nieuwe avonturen: Kikker en het vogeltje (1991), Kikker in de kou (1992), Kikker en de vreemdeling (1993), Kikker is bang (1994), Kikker is een held (1995), Kikker is kikker (1996), Kikker en de horizon (1998), Kikker en een heel bijzondere dag (1999), Kikker vindt een vriendje (2001), Kikker vindt een schat (2002) en Kikker is bedroefd (2003), drie Gouden en twee Zilveren Penselen, één Gouden en twee Zilveren Griffels. Ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag, in 2003, wijdde het Letterkundig Museum in Den Haag een overzichtstentoonstelling aan zijn werk en verscheen de biografie Ik bof dat ik een kikker ben. En ten slotte was er de Hans Christian Andersenprijs. ‘Een beetje trots zijn mag wel even, maar dan gaat het leven gewoon weer verder’, schreef hij in het Hollands Dagboek van NRC Handelsblad.

De kikkerverhalen vormen een genre op zich. Het zijn geen fabels, geïllustreerde wijze lessen zoals De eend en de vos (1985), De beer en het varkentje (1986) en De olifant en de krokodil (1987). De wereld waarin Kikker, Eend, Haas, Varkentje en later ook Rat en

Illustratie Max Velthuijs. Uit: Kikker vindt een vriendje. Leopold, 2001.

Beertje elkaar ontmoeten, is evenmin een sprookje waarin alles volgens een vaste formule verloopt. Het zijn overpeinzingen over het leven, zelfportretten over grote en moeilijke onderwerpen in sublieme eenvoud geschilderd en verteld. Meer dan zijn andere werk ontspringen de kikkerverhalen uit het beeld en niet uit de taal. ‘Het beeld eist dat de dieren in omvang, aard en levensomstandigheden min of meer aan elkaar gewaagd zijn.’ Elk dier heeft een eigen karakter en eigen vaardigheden. Sekse speelt geen rol; status bestaat niet. Kikker is een kind dat net op de wereld staat en nog niet overal een oordeel over heeft, een dromer in denken, doen en laten die verwachtingsvol de wereld inkijkt. Vrijheid is net zo belangrijk voor hem als geborgenheid, trouw en vriendschap. ‘Ik bof toch maar,’ zegt Kikker als hij zijn spiegelbeeld in het water ziet. ‘Ik ben mooi en ik kan zwemmen en springen als de beste! En ik ben helemaal groen en dat is toevallig ook mijn lievelingskleur. Er is niets mooiers dan een kikker te zijn.’

Gelukkig voor Kikker zijn er altijd vrienden waarop hij terug kan vallen: Eend, lief maar ook wat onnozel, Haas een vaderfiguur met een kast vol boeken en

Illustratie Max Velthuijs. Uit: Kikker is verliefd. Leopold, 1989.

wijze woorden, het altijd redderende Varkentje en Rat, een vreemdeling die er graag op uittrekt. Thema’s die vanaf De jongen en de vis in zijn werk zaten en terug bleven keren, zijn het verlangen naar vrijheid, de wijde horizon, het opgaan in de vrije natuur tegenover de noodzaak van geborgenheid en vriendschap. Een huis waar het warm is en veilig, is van dat verlangen het ultieme symbool. Zijn werk zit er vol van: knusse optrekjes, kamers waar alleen het meest essentiële is, een tafel met een bloem erop en iets te eten, een eenvoudige houten stoel, een bed. Daar kunnen vrienden altijd terecht voor een goed gesprek, een lekkere maaltijd, een feest, want genieten van het leven, van vrienden en van wat zich voordoet, is minstens zo belangrijk.

Het leven van Max Velthuijs is zeker niet zorgeloos verlopen; het grote succes kwam betrekkelijk laat. Maar net als zijn alter ego bleef hij een optimist, een levensgenieter. ‘Met bang zijn voor wat er allemaal mis kan gaan, schieten we niks op,’ placht hij te zeggen. Zelfs in de oorlog was hij nooit bang geweest. ‘Gek, want ik heb genoeg meegemaakt. Ik ken alleen de angst om wat anderen kan overkomen, de angst voor concrete gebeurtenissen als een optreden in het concertgebouw of op het North Sea Jazz festival of de reacties op een nieuw boek. Dat laatste is geen echte angst natuurlijk, eerder onzekerheid, iets wat alle mensen kennen. Het soort angst waar het in sprookjes om gaat. De angst voor het donker, voor monsters onder je bed, voor de dag van morgen. Dat daar al vaak over geschreven of geschilderd is, doet er niet toe. Als zo’n idee in je hoofd blijft hangen, moet je er iets mee. In feite valt er niets nieuws te bedenken. Alle onderwerpen zijn ooit ergens door iemand behandeld. Het gaat erom wat jij er mee doet. Daarin zit de kracht van een kunstwerk.’ Op wereldniveau gaat het slecht: al die oorlogen en wreedheden, de onverschilligheid van mensen, de wijze waarop we het milieu naar de kloten helpen… Het enige hoopvolle dat overblijft zijn kinderen. Die zijn nog schoon, onbesmet. ‘Voor hen moeten wij doorgaan, respect voor het leven tonen, het goede willen doen. Je mag en kan kinderen met van alles en nog wat confronteren zolang je ze maar uitzicht biedt en houvast, dingen waarmee ze kunnen leven: respect voor elkaar en voor het leven, vriendschap, solidariteit, vrijheid. En dat kan door hun fantasie te prikkelen.’

‘Laten we tikkertje spelen,’ riep hij.
‘Varkentje, jij bent hem!’
Ze speelden en lachten en hadden plezier tot de zon bijna onderging.
‘Is het leven niet prachtig!’ riep Kikker uit.
Moe maar tevreden gingen ze naar huis. In de boom bij de heuvel zat een vogel.
Hij zong een prachtig lied – zoals altijd.

Bron: Literatuur zonder leeftijd. Jaargang 19. Biblion Uitgeverij, Leidschendam 2005