Over Waarom een buitenboordmotor…

van Joke van Leeuwen, 2005

Waarom een boek dat ‘Waarom een buitenboordmotor eenzaam is en waarom je Jansen heet als je Jansen heet en waarom eieren vroeger geen eieren waren en waarom we geen zeventigduizend letters nodig hebben en nog veel meer over de taal die je nu leest’ heet, zo bijzonder is.

Regelmatig treft u in Literatuur zonder leeftijd een uitgebreide bespreking aan van een recent boek. Dit keer schrijft Joke Linders over Joke van Leeuwens boek over de Nederlandse taal, dat zij mogelijk de langste titel gaf die ooit aan een (kinder)boek is gegeven..

Waarom is Waarom een buitenboordmotor eenzaam is zo bijzonder? Omdat het lekker ruikt en het er fijn uit ziet. Omdat de warmgele kleur van het omslag harmonieert met de roodbruine letters van de titel. Voor de daarop volgende lichtgele letters moet de lezer enige moeite doen, maar die inspanning levert dan ook veel op: informatie over de inhoud én prikkel tot verder kijken en lezen. Omdat het egaalgeel van de schutbladen fraai combineert met het gebroken wit van de binnenpagina’s, het felgele leeslint en de rustige gele verticale streepjes links en rechts van de pagina-aanduidingen in lichtgrijs.

Omdat de bizarre humor van zeven zwevende scheve neven op het omslag alle volgende pagina’s terugkomt. Elke tekening betekent iets, vult de tekst aan, roept vragen op en is typografisch verrassend. Zo blijkt de oerknoedel op de pagina naast de inhoudsopgave bij nadere beschouwing een meetlint of tijdmeter waarop aan de mensheid het allerlaatste plekje is toebedeeld. En dat correspondeert dan weer met de mensenvoet die onder de oerknoedel uitpiept.

Dat geraffineerd combineren van figuurlijk en letterlijk, zin en onzin, heden en verleden, tekst en beeld, binnen- en buitenkant is typerend voor Van Leeuwens idiosyncratische kunstenaarschap. Alles wat haar invalt – of dat nu voor grote mensen is of voor kleine; of ze daar nu beelden bij vindt, woorden, klanken of gebaren – komt voort uit haar volstrekt eigenzinnige beleving van de wereld en alles daarop. Een eerste publiekelijke demonstratie van die existentiële opstelling was haar debuut in 1978, De Appelmoesstraat is anders. Alles aan dit prentenboek was anders: het accent op de grafische vorm, de cartooneske stijl van tekenen, het appèl zowel aan de figuren in het boek als aan de lezer uit te komen voor wie of wat je bent, wilt zien of voelt, de sterke verbinding tussen vorm en inhoud. Want niet alleen de prenten waren anders – grotesk bijna, ogenschijnlijk slordig en beslist niet lieflijk -, de hele toonzetting was recalcitrant en eigengereid. Trek je niets aan van je omgeving. Doe wat je hart je ingeeft. Wees jezelf. Een boek met een strekking dus. Niet boodschapperig maar een credo dat in 1992 resulteerde in het bijna programmatische Dit boek heet anders, een verhaal waarin alle bewoners op zoek zijn naar de plek die ze willen of kunnen innemen. Het leven is zoeken, ondernemen, je eigen weg gaan tegen de stroom of de trend van de tijd in, anders durven zijn.

Die boodschap draagt Joke van Leeuwen al dertig jaar op verschillende manieren uit en steeds verrast zij haar lezers daarbij met nieuwe vormen, experimenten en mogelijkheden. Dat veranderlijke is de grondslag van haar Identeit, zo blijkt uit het Abecedarium dat ze in 1980 op het symposium Jeugdliteratuur, literatuur: een kwestie van meer of minder ten gehore bracht.[1.]  Als dochter van een dominee groeide zij niet alleen op met de oervormen van de Westerse taal en cultuur, maar was zij ook een kind van twee landen. Van Den Haag en van Brussel en later nog een paar keer heen en weer.

Ik zat op school in Brussel. Op een dag kregen we, voor mijn gevoel geheel onverwacht te horen hoe ons land zich had bevrijd van de Hollanders. In mijn subjectieve herinnering keek de hele klas naar mij. Ik bloosde heftig, en nog wekenlang, als ergens plotseling het woord Hollander viel, kleurde ik zonder te willen.

Die verwarring werd een van de draden van haar leven en haar werk. Was ze nu een Hollandse of een Vlaamse? Iemand die aardig kan tekenen, een fantast, een aanstelster, een acteur? Een schrijfster of een cabaretière? Een filosofe of een historica? Een kind of een volwassene? Een moeder of een dochter? Ze volgde een opleiding grafische tekenen aan de kunstacademies van Antwerpen en Brussel, werd in 1978 ontdekt als cabaretière op het Camarettenfestival voor jong talent in Delft, en scoorde met haar tweede prentenboek Een huis met zeven kamers (1980) een Gouden Penseel voor de illustraties en een Zilveren Griffel voor de tekst. Een studie geschiedenis aan de Vrije Universiteit van Brussel en alles wat daarna kwam – huwelijk, moederschap, zingen en praten op een podium, scheiding – voedden haar veelzijdige talent dat in veel soorten genres naar buiten kwam: romans voor grote en kleine mensen, eerste leesboekjes, non fictie, factie, een historisch document (Bezoekjaren), poëzie voor kinderen en volwassenen, beeldverhalen, novelles en onlangs dan een beschouwing over de grondslagen van taal.

Alles wat er is, moet ooit zijn begonnen. De westenwind, de bergen, het zingen van de vogels, de Nederlandse taal, het bakken van brood. Het begon omdat er ergens iets bijna onmerkbaar veranderde, omdat er iets heel langzaam verschoof, omdat er iets gezocht werd dat er nog niet was, omdat iemand iets kon wat niemand daarvoor kon, omdat er honger was of nieuwsgierigheid of omdat het gebeurde zoals het gebeurde en niemand het tegenhield.

Zo begint het boek met de lange titel. Een miljoen jaar geleden was er nog geen enkele taal. Alleen maar planten en dieren, aapmensen en mensapen. En bij hen is het allemaal begonnen. De evolutieleer in nog geen drie pagina’s. Het abstractieniveau ligt wat hoger maar overigens is het net of je Bobbel die eigenlijk Bo-Belle heet, aan het woord is: Ze zaten krap, met drie mensen in één bakfiets. Maar ze hadden altijd ander uitzicht achter de ramen, want ze waren altijd onderweg. Daar valt geen speld tussen te krijgen.

Alles wat Van Leeuwen schrijft, voorziet zij van suggestieve, geestige tekeningen. En ook die getuigen van een bestaan in beweging. In het al genoemde Abecedarium karakteriseerde zij dat onder de letter W als een voortdurend wordingsproces, een openhouden en omkeren, tegenover de afronding en geslotenheid van het klassieke zijn, gesymboliseerd in de manmens op een leeftijd die zo ver mogelijke afstaat van zijn begin en zijn einde. Een nogal cryptische en voor Van Leeuwen ongebruikelijk gecompliceerde omschrijving voor een kinderlijkheid die niet aan leeftijd gebonden is. Net als Janusz Korczak, Theo Thijssen en Guus Kuijer2. pleit zij voor permanente zelfbezinning waaruit de mens niet als een Nobody maar juist als een Yesbody te voorschijn zal komen. Mensen die ja zeggen tegen wat er op hun pad komt. Mens durf te leven!

Alles wat Joke van Leeuwen in haar inmiddels zevenentwintigjarige carrière heeft gedaan, komt voort uit haar levende en lenige omgang met taal en betekenis. Inhoudelijk, vormtechnisch en thematisch zoekt zij de grenzen. Zij was het die de lange vertellende titel introduceerde: Het verhaal van Bobbel die rijk wilde worden en in een bakfiets woonde (1987) en een paar jaar later ook de kortste had: lep! (1995). Jongens, meisjes, volwassenen, oude vrouwen, kunststudenten, de tijd, het weer, toneel, verzamelingen, literatuur, het schrijven van brieven, het kinderbestaan, de geheimen van de metro, de verschillende episodes van een mensenleven (De wereld is krom maar mijn tanden staan recht, 1995), alles passeert de revue. En met die sleetse uitdrukking doe ik haar tekort, niet alleen omdat ze zelf altijd zo kort en bondig mogelijk is en clichés omzeilt, maar omdat elke klank, elk beeld en elke referentie bij haar betekenis heeft, met zorg gekozen is, volstrekt natuurlijk op zijn plaats valt. Ook in haar boek over taal. Je kunt iets zeggen zonder woorden. Dat kan. Iemand kan iets tegen jou zeggen met een gebaar en jij kunt een antwoord zwaaien of wiebelen of springen. Maar dat is lastig. Je moet elkaars gebaren dan wel goed kunnen begrijpen.

Eenheid van vorm en inhoud

Volgens minister Van der Hoeven op het congres Onderwijs in en van het Nederlands in Suriname (Paramaribo, 12 januari 2005) is Waarom een buitenboordmotor eenzaam is een ‘voor kinderen heel aansprekend boekje over taal’, ‘een uitstekend hulpmiddel voor het onderwijs, de bovenbouw van het basisonderwijs en de onderbouw van het voortgezet/secundair onderwijs’, ‘reflectie op taal, maar dan op een manier, die kinderen boeit’. ‘Op een aantrekkelijke manier – met behulp van ondersteunende, humoristische illustraties – legt zij [= Joke van Leeuwen] uit hoe taal ontstaan is, hoe woorden betekenis kregen, hoe schrift ontstaan is, hoe de Nederlandse taal zich in betekenis en schrift door de eeuwen heen ontwikkeld heeft. Waarom woorden in zinnen in een bepaalde volgorde staan en dat sommige woorden hetzelfde betekenen. Waarom het handig is dat er regels zijn en dat het logisch is dat die soms veranderen. Hoe je taal kunt gebruiken om jezelf te onderscheiden van anderen (hoe je met taal deftig kunt zijn of juist stoer) en hoe je aan taal enorm veel plezier kunt beleven. Er staat ook in dat Nederlands niet alleen in Nederland en Vlaanderen, maar ook in Suriname en andere landen wordt gesproken.’

Eervol natuurlijk zo’n ministeriele karakteristiek van je werk, maar ik betwijfel of Van Leeuwen zoiets educatiefs voor ogen had toen ze de opdracht van de Nederlandse Taalunie aanvaardde. Ik denk eerder dat die opdracht haar uitdaagde tot een bezinning op de wortels van haar kunstenaarschap, haar anders zijn. En daarbij gebruikte ze alles wat ze had: kennis, ervaring, plezier in tekenen, de mogelijkheden van haar computer, verbeelding, de verschillende lagen van taal en vorm. Daar draaide ze gehaktballen van die ze als een feestelijke maaltijd presenteerde. Illustratief in dat opzicht is de verantwoording op de laatste pagina. ‘Ik kan op 96 bladzijden natuurlijk lang niet alles vertellen over het Nederlands.’ Maar intussen onthult ze haar bronnen van informatie en legt ze uit waarom haar boek verscheen bij een andere uitgever dan gewoonlijk. Luc De Meyer van drukkerij Die Keure in Brugge zorgde voor een even speelse als perfecte vormgeving, naar ik aanneem in nauwe samenwerking met Joke van Leeuwen zelf. Elke bladzijde is anders zonder dat de aanblik van het boek onrustig werd. Knap is dat.

Naast de donkergrijze schreefloze letter voor de lopende tekst, steken de blauwgedrukte woorden en zinnen helder af. Die blauwdruk geeft aan dat er met deze woorden iets aan de hand is. Ze worden uitgelegd, hebben meer dan één betekenis, vragen om aandacht of komen uit een andere mond. De hoofdstuktitels – veel waaromzinnen – houden tekst, illustraties en typografie als een mantra bijeen. En op alle vragen komt een antwoord. Waarom mensen taal gebruiken – omdat ze stembanden kregen en hun hersenen beter gingen werken. Hoe de betekenis van woorden ontstaan kan zijn – misschien wel op acht manieren tegelijk. Ik geef u er twee:
• Je hoort geluiden om je heen en probeert ze na te doen met je mond. Dat lijkt op hoe kleine kinderen beginnen te praten. Dat hun wafwaf hun tutttuut opeet.
• Je ziet of hoort of ruikt iets, en er komen letters en woorden in je op die passen bij je gevoel. Net zoals we nu weten dat het woord sussen klinkt zoals sussen gaat. Zacht, kalm. Stil maar, stil maar.

Waarom de ene taal genoeg heeft aan zesentwintig letters en de andere zeventigduizend tekens nodig heeft – omdat er nu eenmaal veel soorten mensen en culturen zijn. Waarom taal niet eeuwenlang hetzelfde blijft – omdat woorden vergeten worden, niet meer mee mogen doen of een andere betekenis krijgen. Waarom macht mag en magt niet – omdat de mensen steeds andere gedachten ontwikkelen over spelling.

De verklaringen van Joke van Leeuwen zijn nooit saai of ingewikkeld, altijd speels en tot de verbeelding sprekend, omdat ze soepel van de ene associatie naar de andere inval lopen. Zo accepteer je makkelijker dat je in ‘zij zoent hen’ een tweepoot moet gebruiken maar in ‘zij geeft hem een cadeautje’ een driepoot. Nog geslaagder is haar demonstratie van het ontstaan van nieuwe woorden.
‘Dit is iets nieuws. Er is nog geen woord voor. Het kan bewegen en zegt brup.’
‘Verder niks?’
‘Nee, maar dat is heel moeilijk om te maken, hoor!’
‘Je kunt het een brupper noemen.’
‘Ja, maar dat klinkt niet als iets wat beweegt’
‘… een bewegende brupper’
‘Dat is te lang, twee woorden’
‘… een brupmobiel.’
‘Dat is goed! Het woord “mobiel” bestaat al, maar “brupmobiel” niet.’
‘Wat ga je ermee doen?’
‘lets.’

Uit de tekening blijkt dat dat iets niet veel hoeft te zijn. De antenne op het nauwkeurig omschreven voorwerp wijst al bruppend een andere kant op. De uitvinder van het nieuwe woord deinst enigszins verbaasd terug. De hoofdstukjes over poëzie en grammatica zijn al even origineel en instructief. Zo laat ‘Waarom de woorden herfst en twaalf eenzaam zijn’ zien wat het effect kan zijn van het bewust omgaan met klank. Hoe woorden met dezelfde klanken in het midden, aan het begin of eind naar elkaar toetrekken. Van Leeuwens uitleg voor de verschillende rijmschema’s is bijna nog overtuigender dan die van Wilmink In de keuken van de muze.

Omarmend rijm is:
Twee zinnen en nog twee ertussen
in twee en drie die zich hier warmen
aan één en vier die hen omarmen.
Alleen omarmen hoor, niet kussen.
Gebroken rijm is:
Ze noemen dit gebroken.
Het heeft wat minder rijm.
De derde regel gaat zijn gang,
de vierde brengt de rijm.

En als je de tekeningen daarbij ziet, is het allemaal nog duidelijker.

Taal is niet zo moeilijk als het soms lijkt, beweert Van Leeuwen. Heel veel gaat vanzelf. Wie een boterham met kaas wil, hoeft niet na te denken over de volgorde van de woorden: Mag een ik met boterham kaas? Mag kaas een ik met boterham? Mag boterham een kaas met ik? Je weet gewoon dat het Mag ik een boterham met kaas? moet zijn. Behalve als je ergens anders geboren bent, dan is die woordvolgorde minder vanzelfsprekend. Een Nederlander kan zeggen:
Ik denk dat de boterham zal worden opgegeten.
Ik denk dat de boterham opgegeten zal worden.
Ik denk dat de boterham zal opgegeten worden.
Maar in Vlaanderen gebruiken ze vooral de derde mogelijkheid en in het Engels kan je alleen de eerste vorm gebruiken. In Suriname en in Vlaanderen wordt net zo goed Nederlands gesproken als in Amsterdam, en toch betekenen de woorden soms iets heel anders. Wie in Suriname een wind laat, is aan het puffen. In Nederland gebruik je dat woord alleen als het erg warm is. Wie trek heeft, komt uit Nederland, in Vlaanderen heb je goesting. Taal is nu eenmaal beweeglijk en van hoe ze in de zeventiende eeuw schreven en spraken, begrijpen wij nu ook niet veel meer.

Om die eenheid van vorm en inhoud, van woord en beeld, van heden en verleden, van ver en dichtbij, van verbeelding en zakelijkheid is Waarom een buitenboordmotor eenzaam is meer dan een ‘handig/bruikbaar’ boek over taal, ezelsbruggetjes, spelling en werkwoordsvormen. Het onthult waar Joke van Leeuwen haar inspiratie vandaan haalt.

Joke van Leeuwen: Waarom een buitenboordmotor eenzaam is, 96 pagina’s vierkleurendruk. ISBN 90 75862 70 9. € 13,25 voor België, € 14,50 voor Nederland, Stichting Ons Erfdeel, Murissonstraat 260, 8930 Rekkem, België.

[1.] Joke van Leeuwen, ‘ABECEDARIUM’. In: Literatuur zonder leeftijd, Jeugdliteratuur, literatuur: een kwestie van meer of minder? Bijzondere uitgave van het Documentatieblad kinder- en jeugdliteratuur, 7e jaargang nr. 25 (voorjaar 1993).

[2.] Janusz Korczak, Als ik weer klein ben. Utrecht, Bijleveld, 1989.
Theo Thijssen, Het grijze kind. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1927.

recensie verschenen in: Literatuur zonder leeftijd.
Jaargang 19. Biblion Uitgeverij, Leidschendam 2005

[2.] Janusz Korczak, Als ik weer klein ben. Utrecht, Bijleveld, 1989.
Theo Thijssen, Het grijze kind. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1927.

[2.] Janusz Korczak, Als ik weer klein ben. Utrecht, Bijleveld, 1989.Theo Thijssen, Het grijze kind. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1927.

[2.] Janusz Korczak, Als ik weer klein ben. Utrecht, Bijleveld, 1989.
Theo Thijssen, Het grijze kind. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1927.

[2.] Janusz Korczak, Als ik weer klein ben. Utrecht, Bijleveld, 1989.Theo Thijssen, Het grijze kind. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1927.[2.] Janusz Korczak, Als ik weer klein ben. Utrecht, Bijleveld, 1989.Theo Thijssen, Het grijze kind. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1927.