Han G. Hoekstra-biografie

‘Een biografie van Han G. Hoekstra?’

‘Ja.’

‘Maar die kent toch niemand.’

‘Daarom juist. Hij schreef de prachtigste gedichten voor kleine en voor grote mensen.’

De moeder van de duizendpoot / is vreselijk ontevreden, / want haar zoontje is zojuist / in de sloot gegleden. / En als je even rekent / weet je wat dat betekent:  /op z’n hoofd een grote buil / en duizend sokjes vuil!

En

De kinderen uit de Rozenstraat /hebben altijd vuile handen, / ze hebben meestal een gat in hun mouw, / en ongepoetste tanden. // De kinderen uit de Rozenstraat / hebben altijd slordige haren, / ze hebben vaak een splinter in hun hand, / en builen, bulten en blaren. // De kinderen uit de Rozenstraat / lopen meest op blote voeten / ze zijn de hele dag op straat, / alsof ze nooit eten moeten. // De kinderen uit de Rozenstraat / schijnen zich nooit te verschonen, / ze mogen alles wat ik niet mag. / ‘k Wou soms wel in de Rozenstraat wonen…

‘Zijn die van Han G. Hoekstra? Altijd gedacht dat ze van Schmidt waren. Die heb ik nog uit mijn hoofd geleerd.’

Het is maar een voorbeeld van het soort gesprekjes dat de twee biografen van Hendricus Gerard Hoekstra, Joke Linders en Janneke van der Veer,  de afgelopen vijf jaren vaak hebben gevoerd. De naam Hoekstra zegt misschien niet zoveel meer, zijn verzen liggen nog opgeslagen in ons collectieve geheugen. Kinderversjes als ‘Het verloren schaap’ en ‘In Hopsi-Topsi-land’ maar zeker ook ‘De ceder’, die indrukwekkende oproep tot vasthouden aan dromen en idealen. Minstens drie generaties droegen het voor op school. Honderden keren prijkten de eerste twee regels in overlijdensadvertenties. Duizenden vonden troost in dit pleidooi voor de verbeelding. Alleen al daarom verdient deze vergeten dichter een biografie.

HoewelHoekstra zelf graag het beeld verspreidde dat hij meer journalist of beter ‘parolist’ was dan dichter, meer toeschouwer dan deelnemer, was hij jarenlang een spin in het literaire web van Nederland. Hij was het ook die een nieuw soort kinderpoëzie introduceerde. Geboren in 1906 en gestorven in 1988 valt zijn leven vrijwel samen met dat van de twintigste eeuw. Met aan de ene kant de met gas verlichte Haagse straten van zijn jongensjaren en aan de andere kant het dynamische Amsterdam van zijn oude dag. Daar tussenin twee wereldoorlogen en ingrijpende literaire en maatschappelijke veranderingen.

Hij had al twee dichtbundels voor volwassenen op zijn naam staan, toen de verplichting tot aanmelden bij de Kultuurkamer, in 1942, publiceren vrijwel onmogelijk maakte. Waarop zijn achtjarige dochter voorstelde voortaan rijmpjes te maken voor haar en haar broertje. Op die gedachte was hij zelf nog niet gekomen. ‘Omdat het heel hard regende, ging ik die avond niet naar de stad, maar schreef een gedicht (voor mezelf, en voor nog een paar mensen die het lezen willen. […] En – opeens stond er het lied van Het verloren schaap.’ Zo althans schetst Hoekstra het begin van zijn dichterschap voor kinderen in ‘Hoe het begon bij den kruidenier’, de inleiding op zijn eerste bundel kindergedichten. Een oplossing voor het probleem was het niet want ook deze versjes konden met goed fatsoen nergens worden uitgegeven. Wel kreeg hij veel schik in dat spel van klank en verbeelding. Temeer daar de versjes een gewillig oor vonden op de clandestiene literaire bijeenkomsten die overal in het land werden georganiseerd. Vanwege de recalcitrante ondertoon? De gewone woorden in gewone zinnetjes die tegelijk heel grappig waren? Of omdat ‘ondergronds’ andere normen worden gehanteerd dan bovengronds en ‘De ceder’ toen al veel stof had doen opwaaien?

Ik heb een ceder in mijn tuin geplant, / gij kunt hem zien, gij schijnt het niet te willen. / Een binnenplaats, meesmuilt ge, sintels, schillen, / en schimmel die een blinde muur aanrandt, / er is geen boom, alleen een grauwe wand. / Hij is er, zeg ik, en mijn stem gaat trillen,/ ik heb een ceder in mijn tuin geplant, / gij kunt hem zien, gij schijnt het niet te willen. // Ik wijs naar buiten, waar zijn ranke, prille / stam in het herfstlicht staat, onaangerand,/ niet te benaderen voor noodlots grillen,/ geen macht ter wereld kan het droombeeld drillen. / Ik heb een ceder in mijn tuin geplant.

Niet de werkelijkheid telt, maar dat wat je wílt of kúnt zien. Verbeelding, daar heeft een volk in onderdrukking behoefte aan. Hoop, vertrouwen en uitzicht op betere tijden. Meteen na de bevrijding trad Hoekstra toe tot het keurcorps van Het Parool, de krant van het vrije woord die de wereld een nieuw gezicht zou geven. Vrij en onverveerd in taal en denken. Het duurde niet lang of zijn versjes over het haantje van de toren en het jongetje dat van de maan at stonden in de krant. Een nieuw en eigenzinnig geluid. Kwalificaties die traditiegetrouw aan Annie M.G. Schmidt worden toegeschreven maar zeker zo waar zijn voor de man die het pad voor haar plaveide. En natuurlijk kwamen die twee elkaar tegen. Op papier via hun versjes en lijfelijk op de repetities van journalistencabaret De Inktvis. Verschillend van karakter maar een van geest bewogen zij in hetzelfde circuit over dezelfde weg in dezelfde richting. Scheppend kunstenaar en broodschrijver tegelijk, met kinderen en volwassenen als publiek, met theater, tijdschrift en krant als podium. Hun beurtelingse bewerkingen van de Gouden Boekjes leverden juweeltjes op als Pietepaf het circushondje en Het eigenwijze eendje. Tot op de dag van vandaag vinden die gretig aftrek. Beiden ontvingen voor hun gehele oeuvre de Constantijn Huygensprijs. Han in 1972, Annie in 1987. Maar waar Schmidt de ongekroonde koningin werd van alles wat niet mag, verdween de naam Hoekstra geleidelijk naar de achtergrond. Hoe kan dat? Zíjn kinderen uit de Rozenstraat waren toch de eerste deugnieten van Nederland!

Joke Linders & Janneke van der Veer, Han G. Hoekstra – biografie, Ambo

Zie ook www.amboanthos.nl/NF_result_nieuws.asp?N_id=640

Lees een recensie.