Inleiding op de Griffel der Griffels, oktober 2004, Berkel en Rodenrijs
In 1971, kort na de geboorte van onze derde dochter, verhuisden we naar een splinternieuwe woonwijk in Berkel en Rodenrijs. Morrend, want zo aantrekkelijk was het vooruitzicht van het groene weduwe bestaan nu ook weer niet. Maar de kinderen konden overal spelen én Annie Schmidt woonde er. Nu weet ik dat ze in die tijd vaker in Frankrijk zat dan in Rodenrijs, maar omdat zoiets toen niet aan de grote klok werd gehangen, zwaaide ik altijd even als ik langs haar bungalowtje fietste.
De gedachte dat ik ooit een boek over haar zou schrijven en ten overstaan van een burgemeester die in haar huis woont, een voordracht zou houden over de Griffel der Griffels, kwam uiteraard niet bij me op. Sterker, door alle veranderingen in mijn leven drong amper tot mij door dat dat jaar de eerste Gouden Griffels waren uitgereikt: aan Leonie Kooiker voor Het malle ding van bobbistiek en aan Alet Schouten voor De mare van de witte toren. Maar liefst negenveertig juryleden, zeven regionale jury’s van ieder zeven deskundigen, vonden die boeken beter, mooier, knapper dan Minoes van Annie M.G. Schmidt. Die kreeg Zilver. Geen wonder dat ze liever in Frankrijk bleef.
Ter gelegenheid van vijftig jaar Kinderboekenweek buigen we ons vandaag over de Griffel der Griffels. Bestaat die?Jazeker, want alle mensen die ooit deel uit maakten van een griffeljury en nog in leven zijn – zo’n 118 – gaan hem kiezen. En wie of wat gekozen is, bestaat.
Is het boek dat na zorgvuldige weging uit de eenenzestig genomineerde titels te voorschijn komt, dan ook het beste kinder- of jeugdboek sinds 1954? Ik vrees van niet, en wel hierom.
* Het beste boek bestaat niet. Kiezen, selecteren, jureren is mensenwerk en mensen – dat is het aardige van onze soort – varen op hun eigen smaak, voorkeur, ervaring en al dan niet beschreven maatstaven. En dus dienen wij ons te verdiepen in de vraag wie de afgelopen vijftig jaar de respectieve jury’s bevolkten.
* Vanaf de eerste bekroning voor Lawines razen van An Rutgers van der Loeff, een boek dat zich naar de mening van die jury kon meten met ‘echte literatuur’, koos de CPNB mensen die ‘enige deskundigheid hebben op het gebied van de kinder- en jeugdliteratuur’. Aanvankelijk waren dat vooral jeugdbibliothecarissen, jeugdboekenauteurs, onderwijzers, kleuterleidsters en recensenten, later ook docenten Nederlands, boekverkopers, vertalers, journalisten, pedagogen, psychologen en wetenschappers. Leverde deze upgrading ook meer deskundigheid op? Zo makkelijk is kennis van kinderen, kinderliteratuur en lezen, nu ook weer niet te meten. Direct belanghebbenden zoals uitgevers hebben er nooit in gezeten en sinds 1986 is ook die andere belangengroep, de auteurs, van deelname uitgesloten. En dat is maar beter ook. Want wat kan er niet allemaal gebeuren als de ene auteur de andere gaat beoordelen? Doorgaans kostte het weinig moeite om een groep ‘deskundigen’ te verzamelen – een positie als jurylid wordt slechts bij hoge uitzondering geweigerd. Wel viel me bij de voorbereiding op deze dag op – maar dat zou nog eens precies moeten worden uitgezocht – dat critici van de felbegeerde kinderboekenprijs korte of langere tijd na hun kritiek zelf in de jury belandden. Een kwestie van verstandig besturen, lijkt mij.
* Op grond van steeds wisselende systemen en reglementen kiest de jury uit het boekenaanbod van het voorgaande kalenderjaar het boek dat haar het beste bevalt. Aanvankelijk werd de groslijst samengesteld door een geheime commissie waarin Bureau Boek en Jeugd een flinke vinger in de boekenpap had. Later konden uitgevers zelf boeken insturen, tegen betaling, terwijl ook de juryleden boeken mochten opvragen. Voorwaarde is dat de te bekronen boek uitgegeven zijn door een door de branche erkende Nederlandse uitgever. En dat verklaart waarom het voortreffelijke Brandnetels en andere verhalen over kindermishandeling van Hans Dorrestijn misschien wel het mooiste boek was van 1984 maar geen Goud kon krijgen. Minstens even relevant is dat Goud uitsluitend toegekend mag worden aan Nederlandstalig werk, met als gevolg dat vertalingen van Kästner, Lindgren en Dahl nooit in de hoogste regionen belandden, ook als hun boeken beter waren dan die van Nederlandse collega’s. De winnaar krijgt een bescheiden geldbedrag. Het gaat om de eer en de verkoopcijfers. Over de criteria waaraan het winnende boek moet voldoen, is vaak en veel gesproken. Literaire, pedagogische, maatschappijkritische, boek- en kindgerichte invalshoeken wisselden met de opvattingen over wat een goed kinderboek is of zou moeten zijn.
* Een stukje geschiedenis. De bekroningen ontstonden in een tijd dat er grote bezorgdheid was over de jeugd. Die dreigde op grote schaal te verloederen, vanwege de uit Amerika overwaaiende invloeden. En dan moet u denken aan zulke vreselijke dingen als strips en nylonkousen en cola en jazz en films en suikerspinnen. De jeugd nam geen genoegen meer met Halma of Mens erger je niet, de jeugd ging de straat op, rookte sigaretten en wilde een solex. Bij alle geloofsgenootschappen zat de klad in de wekelijkse kerkgang; en niet de tafel maar de televisie werd het centrum van het gezinsleven. Redenen voor grote ongerustheid derhalve. Overheid, jeugdorganisaties, onderwijs en bibliotheken congresseerden over de dreigende teloorgang van de jeugd. De uitkomst daarvan was op één punt overzichtelijk: door kinderen en goede boeken met elkaar in contact te brengen zouden kinderen zich makkelijker of beter kunnen ontwikkelen tot kritisch denkende wezens. Het boekenvak zag haar kans schoon en in navolging van wat al werkte bij volwassenen, werd een Kinderboekenweek georganiseerd vol promotie-activiteiten. Een daarvan was de verkiezing van het beste kinderboek van het jaar. De eerste zes jaar heette de prijs naar het jaar waarin het boek uitkwam, vanaf 1961 naar het jaar dat de prijs daadwerkelijk werd uitgereikt. En dat verklaart waarom 1960 er zo leeg bij staat. In 1966 werden de reglementen zo aangepast dat er twee boeken bekroond konden worden. Een voor lezers tot tien jaar (Kinderboek van het Jaar) en een voor lezers vanaf tien (Jeugdboek van het Jaar). En prompt kon de jury het jaar daarop geen geschikt boek vinden. Schande vonden de schikgodinnen van die dagen: Miep Diekmann, Gertie Evenhuis, Wim Hora Adema, Roos Lippes, C.E.Pothast-Gimberg, Christine van Rheenen en Jaap van der Ster. Na ampel overleg kwamen zij met een alternatief, een symbolische prijs voor Boris van Jaap ter Haar en Arabella de hemelkat van Atie Siegenbeek-van Heukelom (dat onlangs nog eens in eigen beheer uitkwam). Vijf jaar later, in 1971, veranderde er nog meer. Er kwamen regionale jury’s – acht jaar later weer afgeschaft omdat deze vorm van democratisering niet bleek te werken – en de Griffels deden hun intrede. Naast twee, maximaal drie Gouden Griffels (nooit gebeurd) mochten er tien Zilveren worden uitgereikt in verschillende leeftijdscategorieën en/of genres. In 1986 werd bepaald dat er voortaan nog maar één Gouden Griffel zou zijn, maar met de invoering van de Zoenen, in 1997, voor boeken voor oudere lezers, waren we toch weer terug bij twee. Al vrij vroeg begonnen openbare bibliotheken met het organiseren van kinderjury’s, aanvankelijk vooral vanwege het leesbevorderende effect. Toen er zoveel kinderjury’s waren dat niemand er meer zicht op had, sloegen CPNB en NBLC de handen ineen en kwam er één landelijk Nederlandse Kinderjury (in 1988, later aangevuld met de Jonge Jury). Sindsdien is er ieder jaar meer ophef over wat de kinderjury en de volwassenjury kiezen. Volstrekt ten onrechte lijkt mij. Dat kinderen anders oordelen dan volwassenen is toch niet zo verwonderlijk… Hun beleving, ervaring, kennis en competentie is anders. Niet minder, niet meer, maar anders. En om dat andere een kans te geven is die Kinderjury er nu juist.
* Hoewel het doel van de jaarlijkse selectie hetzelfde bleef, – de aandacht vestigen op het goede kinderboek en het lezen ervan stimuleren – maakt vijftig jaar bekroningen veel duidelijk over de golfbewegingen in kinderboekenland. Het eerste boek, Lawines razen van An Rutgers van der Loeff, werd nog gewogen op ethische (goed voorbeeld) én esthetische (slordigheden in zinsbouw en woorkeus) gronden. In 1974 toen alternatieve werkgroepen de inhoud van het kinderboek al een tijdje tegen hun maatschappijkritische of feministische lamplicht hielden, won Het wereldje van Beer Ligthart, omdat Beer uit een doorsnee gezin kwam en vader Ligthart een gewone man was, zonder auto. Dergelijke maatschappelijke aspecten waren toen kennelijk van belang.
De Gouden Griffel voor Kleine Sofie en lange Wapper (1985) en de in het juryrapport opgevoerde literaire criteria, worden vaak als een kentering gezien in positieve én in negatieve zin. Eindelijk een volwaardige benadering van het kinderboek, maar óók veel te moeilijk. Dat laatste, het zal u duidelijk zijn, berust eerder op pedagogische en leesbevorderende argumenten dan op kwaliteitscriteria voor tekst en beeld.
En dan de vermeende invloed van de uitgevers. In de tweede helft van de lijst met bekroningen duikt de naam van Em. Querido’s Uitgeverij relatief veel op. En ook dat is, volgens de criticasters, de schuld van de juryleden. Al vijfentwintig jaar lang bestaat die uit vriendjes van Querido en die trekken zich qualitate qua niets aan van wat kinderen leuk vinden of aankunnen. Tja… Even later zaten die criticasters dan zelf in de jury en bekroonden ze… jawel, een boek van Em. Querido’s Uitgeverij.
Wat op zo’n dag over de Griffel der Griffels niet direct aan de orde is maar wel van grote betekenis is geweest voor de opwinding rond de jaarlijkse bekroningen, is de groei aan promotionele activiteiten. De speciale uitgaven voor de kinderboekenweek, het geschenk, de posters, de lespakketten, de acties, de sponsoring, de spelletjes etc. Zo kregen de kritische geluiden van Annie Schmidt over de kwaliteit van de uitgave van het kinderboekenweekgeschenk van 1996 (Jorrie en Snorrie) meer aandacht dan het boekje zelf of de Gouden Griffel van dat jaar (Ik maak nooit iets mee van Guus Middag). Ook de opwinding over het al dan niet racistische karakter van het kinderboekenweekgeschenk van 1991, Het wonder van Frieswijck van Thea Beckman, ging de eisen en proporties van het historische boek verre te buiten. Tegelijkertijd dienen we ons te realiseren dat dit soort ‘affaires’ een belangrijke functie hebben. Hoe meer ophef rond kinderboek en kinderboekenweek hoe meer kans op daadwerkelijke ‘ontmoetingen’ tussen kind en kinderboek. En daar was het de boekenbranche in 1954, bij de instelling van Kinderboekenweek en Kinderboek van het jaar, toch om te doen.
* Tot slot. Wat heeft vijftig jaar bekroningen zoal opgeleverd?
De aandacht voor de bekroonde boeken en hun auteurs nam toe.
Kinderen en hun intermediairs kregen meer informatie over en inzicht in het aanbod.
De juryrapporten en de discussies daarover leverden een bijdrage aan de professionalisering van de kinderboekenkritiek.
Voor zover de boeken niet in de vergetelheid zijn geraakt, bieden ze met elkaar een fraai staaltje canonvorming. Veel bekroonde boeken figureren op lijstjes met favorieten en/of moderne klassiekers. Alle winnaars van de Staatsprijs voor Kinder- en Jeugdliteratuur, de huidige Theo Thijssenprijs, kregen eerst een Gouden Griffel respectievelijk Kinderboek/Jeugdboek van het jaar. Alle op één na. In de kast van Imme Dros staan twaalf of eigenlijk dertien Zilveren Griffels (Ilios, het verhaal van de Trojaanse oorlog valt in de categorie Zoenen); een Gouden is haar, ten onrechte, nooit gegund.
Van een enkele titel is op afstand wel duidelijk dat die nooit bekroond had kunnen/mogen worden vanwege de te pedagogische en/of racistische lading.
Maar over een juweeltje als De brief voor de koning van Tonke Dragt (1963) daarentegen is al die jaren nooit discussie ontstaan.
Dat het beste boek van Annie M.G. Schmidt (Minoes) en Paul Biegel (De tuinen van Dorr) op de lijst met Goud ontbreekt, toont genoegzaam aan hoezeer kiezen een kwestie is van mensenwerk en toevallige omstandigheden of opvattingen. En die relativiteit geldt ook de Griffel der Griffels.