In de inleiding van Bert Haanstra, Filmer van Nederland stelt Hans Schoots dat zijn studie in de eerste plaats gericht was op het werk van Haanstra en de invloeden en omstandigheden waaronder het vorm kreeg. Hij onderzocht ook welke invloed Haanstra heeft gehad op de filmgeschiedenis van Nederland in de hoop zo een bijdrage te kunnen leveren aan het beeld van de tijd waarin Haanstra leefde en werkte. Op een van de eerste hierna volgende pagina’s wordt Bert Haanstra geboren en tegen het einde vindt zijn begrafenis plaats. Daarin zijn trekken van een verhalende biografie te ontwaren. Toch is dat niet wat deze studie beoogt te zijn. Het gaan niet over ‘de hele mens’ en stelt niet de kernvraag van elke biografie “Wie was de hoofdpersoon?” Of om met de terecht onwrikbare eerste zin uit Sem Dresdens boek Over de biografie te spreken: “Een biografie is het verhaal van een mensenleven.” In mijn boek hebben biografische elementen een dienende functie: licht te werpen op Haanstra als filmer. Geen misverstand mogelijk zou je denken, en toch pakte het heel anders uit.
Bij de verdediging van zijn doctorsgraad – want ook deze biografie is een proefschrift – werd Schoots op een en hetzelfde punt geprezen en aangevallen. De doorgaans amusante en interessante details over voorouders, activiteiten en ontmoetingen horen niet in een monografie over een filmer maar zijn wel verrukkelijk. Of andersom, ze maken de studie tot een biografie maar passen niet in een monografie. De zeer geleerde dames en heren van de commissie oordeelden eenstemmig dat de anekdotes op hun plaats waren omdat ze de tijd en de omstandigheden waarin de filmer werkte, verlevendigen en het beeld van filmer en mens completeren. En dus sprak men unaniem en zonder aarzeling van een geslaagde biografie.
Daar sta je dan als kersverse dokter. Heb je zo je best gedaan géén biografie te schrijven – voor welk wapenfeit Schoots de argumenten keurig aanleverde – en oordeelt de wetenschap anders. Het klonk me vertrouwd in de oren. Tien jaar geleden promoveerde ik op een studie over het schrijverschap van Annie M.G. Schmidt. Juist omdat ik haar werk en schrijverschap als uitgangspunt had gekozen, presenteerde ik het boek, ondanks een veelheid aan biografisch materiaal, als een geschiedenis en niet als een biografie. En toch was dat de enige manier waarop de verzamelde pers er naar wilde kijken. Kennelijk snakte het publiek zo naar een biografie van de leukste oma van Nederland dat ze mijn onderzoek alleen maar als zodanig konden lezen. Had ik mijn lezers op het verkeerde spoor gezet met het suggestieve en verhalende Doe nooit wat je moeder zegt? De toevoeging Annie M.G. Schmidt, de geschiedenis van een schrijverschap liet toch weinig te raden over dacht ik. Toen Annejet van der Zijl drie jaar later met haar Anna kwam, gebeurde precies het omgekeerde. In de algehele opwinding over de verrukkelijke liefdesbrieven die ze te pakken had weten te krijgen, bleef vrijwel onopgemerkt dat het werk en de werkzaamheden van Schmidt wel een erg ondergeschikte rol hadden gekregen. Terwijl die doorgaans toch de aanleiding zijn om iemand te biograferen. Tenslotte wordt iedereen geboren en gaat iedereen dood en tobt vrijwel iedereen met vrienden of verliefdheden. Eerdere biografieën van Henriëtte Roland Holst (van Elsbeth Etty), Herman Heijermans (Hans Goedkoop) of Multatuli (Dik van der Meulen) lieten zien dat een biograaf verschillende oplossingen kan vinden voor de verbinding tussen leven en werk.
Zit het probleem dan misschien in de term verhaal, een woord waarin feit, fictie en verteltechnieken op een niet altijd zichtbare manier de strijd aangaan? En is dat probleem opgelost als we in plaats van dat aantrekkelijke want ruimtescheppende begrip ‘verhaal’ het veel neutralere en schijnbaar meer wetenschappelijke ‘beschrijving’ gebruiken? Daar heb ik zo mijn twijfels over. Ook de beschrijving van een mensenleven vereist selectie, ordening en duiding. Zelfs biografieën als die over Van Deyssel (twee vuistdikke boeken) of Reve (naar verwachting drie maal 700 pagina’s), degelijke werkstukken bomvol details, uitweidingen, achtergrondverhalen en citaten, zo neutraal mogelijk en bij voorkeur chronologisch geordend en voorzien van bronvermeldingen, berusten op ordening en visie.
In Biografie Bulletin 2009/1 voerde Maaike Meijer bezwaren aan tegen de sturende werking van de biografie, omdat een verhaal een samenhang veronderstelt die in het leven zelf zelden te vinden is. Op die manier zijn biografieën eerder eindpunten dan het begin van iets nieuws, stelde zij. En in die manipulatie, zo betoogde Willem Otterspeer zo’n tien jaar geleden, zit juist de uitdaging. ‘Een biograaf moet meer schrijver dan historicus willen zijn.’ Feitenverzamelingen doen in zijn ogen geen recht aan wat een biografie zou moeten zijn, een literair meesterwerk, een verdichting van de feiten, een verhaal. Alleen subliem schrijfwerk kan een persoon tot leven brengen. Onzin, vond Leon Hanssen, een biografie is niet meer en niet minder dan pure geschiedenis. (En hij herhaalde dat standpunt onlangs in Trouw.) Waarop de biograaf van Gorter, de historicus Herman de Liagre Böhl, aantoonde dat het een onzinnige discussie was, omdat een biografie in zijn soort nu eenmaal verhaal, geschiedenis en literatuur tegelijk is.schimmige een discussie onder biografen verbinding
En daarmee zijn we terug bij het begin: het verhaal van een mensenleven is een biografie als heel de mens daarin tot leven komt. De mens, haar voorouders, haar werkzaamheden en maatschappelijke verdiensten, haar overtuigingen, twijfels, eigenaardigheden en relaties tegen de achtergrond van tijd en plaats. Daarmee is de vraag hoeveel van dat alles in een biografie kan/mag worden opgenomen niet beantwoord. En ik vrees dat die kwestie ook niet op te lossen valt. Om nog maar eens zo’n gemeenplaats te hanteren. De ene biografie is de andere niet. Een portret is anders dan een biografie; minder compleet of alleen compacter? En wat komen we niet allemaal aan de weet uit de brieven van Vincent van Gogh? Meer dan via een biografie omdat het allemaal van binnenuit is verteld en tegelijk minder omdat elke objectivering ontbreekt.
De term biografie lijdt op nog veel meer manieren aan inflatie. Van een biografie van een stad, dorp, bedrijf of reeks kijken we al lang niet vreemd meer op. Integendeel, zo’n aanduiding prikkelt de nieuwsgierigheid. Een reeks als de Gouden Boekjes bij voorbeeld is al vele jaren oud en heeft van alles meegemaakt. Maar zelfs als we de biografie beperken tot het verhaal van een mensenleven zijn we er niet uit. Want waarin onderscheidt de biograaf zich van de schrijver van historische romans, zeker als die zo gedocumenteerd en zorgvuldig zijn als die van Hella S. Haasse? En hoe zit het met het zo populaire genre van de familiegeschiedenis of het (laten) schrijven van een levensverhaal dat mensen inzicht kan bieden in het eigen bestaan en minder objectief en gedocumenteerd mag zijn; de biografie als therapeuticum of cadeau aan het nageslacht? Is dat nu wat men in Amerika en Engeland life writing noemt? Nee, ook niet. De term life writing wil juist alles omvatten wat met het beschrijven van een leven of de analyse van die beschrijving te maken heeft. Wijlen professor Hugo Verdaasdonk leerde zijn studenten dat vragen weliswaar interessanter zijn dan antwoorden omdat ze de weg naar mogelijke antwoorden effenen, maar ook een teken van machteloosheid. In die zin leidt deze verkenning nergens toe. Dresden zei het al: de biografie is een aangenaam maar bespottelijk genre dat zich moeilijk laat afgrenzen. Het enige dat biografen daar aan kunnen doen is elkaar voortdurend kritisch maar welwillend bevragen.
(BB voorjaar 2010)